Transparante versus intransparante orthografische systemen

Lezen is een complex proces waarbij een reeks fonemen en/of betekenis wordt ontleend aan een visuele prikkel (graphemes). Zoals hierboven uiteengezet zijn er verschillende orthografische systemen die verschillen in de eenheid die deze graphemes vertegenwoordigen. Zo vertegenwoordigt elk symbool in logografische systemen een volledig woord, in syllabische systemen een lettergreep en in alfabetische systemen vertegenwoordigt elk grapheme (d.w.z. letters of digraphs zoals “ch”, “ll” of “rr”) een enkel foneem van de taal. Dit betekent dat mensen, om te kunnen lezen, afhankelijk van hun spellingsysteem meer of minder grafische symbolen moeten leren, aangezien er in elke taal meer woorden zijn dan lettergrepen en meer lettergrepen dan fonemen. Dit staat bekend als het Granulariteitsprobleem.

Een tweede probleem dat alleen betrekking heeft op alfabetische systemen is het beschikbaarheidsprobleem. Dit verwijst naar het feit dat niet alle taaleenheden expliciet of bewust toegankelijk zijn tijdens het leren lezen. De eenheden die niet expliciet toegankelijk zijn, zijn fonemen. Uit studies blijkt dat pre-lezende kinderen en analfabete volwassenen het begrip lettergreep kunnen begrijpen, maar niet het begrip foneem (zie tabel 1).

Het begrip foneem wordt verworven door lezen en is noodzakelijk voor het correct aanleren van zowel lezen als schrijven, aangezien in alfabetische orthografische systemen elk grafeem overeenkomt met één foneem.
Dit brengt ons bij het derde en laatste probleem, namelijk het consistentieprobleem. Dit heeft te maken met het feit dat sommige orthografische eenheden meerdere uitspraken hebben (bijvoorbeeld in het Engels klinkt de “a” in “saw”, “cat” en “made” verschillend) en omgekeerd kunnen sommige fonemen op verschillende manieren worden geschreven (bijvoorbeeld in het Spaans heeft de klank /b/ twee schrijfwijzen: “b” en “v”). De aanwezigheid van inconsistenties in de lettergreep ↔ foneemcorrespondentie vertraagt het leren van geletterdheid, maar het is belangrijk te bedenken dat verschillende talen verschillen in de consistentie van hun orthografisch systeem, wat leidt tot grote verschillen in de snelheid waarmee kinderen geletterdheid leren.

Alle talen liggen op een continuüm van opaciteit en transparantie, waarbij transparante talen een hoge mate van consistentie vertonen in de lettergreep-foneemcorrespondentie. In transparante talen gaat het leren lezen sneller, aangezien het kind slechts enkele lettergreep-foneemcorrespondenties hoeft te leren. In ondoorzichtige talen daarentegen kan hetzelfde grafeem verschillende uitspraken hebben als gevolg van het bestaan van onregelmatig gelezen woorden, die uitzonderingen op de algemene regel zijn, en in deze orthografische systemen hebben kinderen tijd nodig om nauwkeurig en vlot te kunnen lezen (zie tabel 2 voor een vergelijking tussen de talen).

De eenvoud van de syllabische structuur en een beperkt repertoire van klinkerfonemen in de taal vergemakkelijken het leren lezen nog meer. Tabel 1 laat bijvoorbeeld zien dat talen met eenvoudiger syllabische structuren en beperktere klinkersystemen (Turks, Italiaans en Grieks) vanaf het begin een groter syllabisch bewustzijn vertonen dan andere talen zoals Frans of Engels, met complexere syllabische structuren en uitgebreidere klinkersystemen. Deze verschillen blijven zelfs in de eerste klas van het basisonderwijs bestaan.

Psycholinguïstische korrelgroottetheorie (Ziegler en Goswami, 2005)

Rekening houdend met al het bovenstaande, stellen Ziegler en Goswami (2005) een theorie voor volgens welke strategieën voor het leren lezen moeten variëren naar gelang van de kenmerken van de taal. Zo zou in zeer transparante talen, met een hoge consistentie in de grafeem-foneem correspondenties, eenvoudige syllabische structuren en een beperkt klinkerrepertoire, de meest geschikte strategie de kleine korrel (d.w.z. het grafeem) zijn. In meer ondoorzichtige talen echter, met meer onregelmatige grafeem-foneem correspondenties, complexe lettergreepstructuren en grote klinkerrepertoires, zou de meest doeltreffende strategie de grote korrel zijn, d.w.z. grotere segmenten nemen en hun correspondentie op fonetisch niveau aanleren (bijv:) lettergrepen: “ture”: als in “creature”, “moisture”, “furniture”; rijmen: “ould” als in “would”, “should”, “could”; clusters: “aw” als in “awful”, “awesome”, “straw”; woorden als “muscle” of “honour”).

Op die manier, en zonder het onderwijs van de lettergrepen uit te sluiten, moeten kinderen in elke taal worden opgeleid om de meest geschikte strategieën toe te passen naar gelang van de kenmerken van hun orthografisch systeem. Het systematisch aanleren van deze regelmatigheden kan het snel en efficiënt leren lezen en schrijven ten goede komen.

GOEDE PRAKTIJK:

  • Denk in groepjes na over het spellingsysteem van de dominante taal in de klas: is het transparant of ondoorzichtig? Waarom? Geef voorbeelden van woorden die niet voldoen aan de regels voor de omzetting van woord-foneem of foneem-grafeem.
  • Denk ook na over de syllabische structuur van het orthografisch systeem van de dominante taal: zijn het over het algemeen complexe lettergrepen, d.w.z. opgebouwd uit veel letters? Wat is de langste lettergreep die je kunt bedenken?
  • Herhaal deze activiteiten met het (alfabetische) spellingsysteem van de andere talen die in de klas worden gesproken.