Academisch taalgebruik en de meertalige klas

Veel sociaal-culturele factoren, zoals de leercontext waarin een nieuwe taal wordt aangeboden, dragen bij aan de manier waarop het talige repertoire van een meertalige leerling wordt opgebouwd. Een studie van Le Pichon (2012) richt zich op het effect van formeel/klassikaal onderwijs op het leren van een nieuwe taal. De resultaten laten zien dat taalonderwijs in een schoolcontext meer bijdraagt aan bewuste communicatie dan aan meertaligheid zelf. Ook Prasad (2013) heeft een studie gepubliceerd die bekijkt wat er gebeurt wanneer leerlingen betrokken raken in onderzoek naar hun eigen taalontwikkeling en daarmee bewustzijn creëren (zogenaamde meta-linguïstische kennis). De resultaten laten zien dat de ontwikkeling van meta-linguïstische vaardigheden en het gebruik van de thuistalen, bijdragen aan het leerproces van de schooltaal. Bovendien heeft het betrekken van de leerling in zijn/haar eigen taalontwikkeling en onderwijs een positieve impact op het leerproces: een leerling met een groter bewustzijn, kan een transparante leeromgeving en zijn/haar eigen taal gebruiken om te werken aan belangrijke zaken (Prasad 2013).

Een andere manier om studenten aan te moedigen is via mentoren en ondersteuning van leeftijdsgenoten. Recente studies laten een positief effect zien van een mentorsysteem in Nederland (Vos et al. 2012). Deze studie toont aan dat deelname aan een mentorsysteem gedurende een jaar een positieve impact had op vaardigheden zoals zelfvertrouwen, zelfstandigheid en sociale vaardigheden, en bovendien leidde tot betere cognitieve en sociale netwerkuitkomsten.

Een ander voorbeeld van mentoring en ondersteuning door leeftijdsgenoten wordt getoond in het Junge Vorbilder (Jonge Voorbeelden) programma in Hamburg. Dit programma is bedoeld voor leerlingen met een migratie-achtergrond van groep 8 tot 11 (lager middelbaar onderwijs). Zij krijgen mentorbegeleiding van universiteitsleerlingen met migratie-achtergronden die vaak een culturele achtergrond en schoolervaring delen met hun mentorleerlingen. De mentorsessies worden bij de mentorleerlingen thuis gehouden om de thuisomgeving van de leerlingen beter te begrijpen, en om een goede relatie op te bouwen met de ouders. Mentoring bestaat uit bijles geven, sociaal-emotionele steun bieden en ondersteuning geven bij oriëntatie op onderwijs en beroepskeuze. In 2013 had Junge Vorbilder 50 mentor-leerling paren. Bovendien biedt het project sinds 2011 mentoring aan in de vorm van bijlessen op vele middelbare scholen in Hamburg.

Volgens Nesse (2008) en Crul & Kraal (2004) berust het succes van mentorprogramma’s op de kwaliteit van de mentoren, de medewerking van de scholen en de betrokkenheid van ouders/verwanten alsmede kinderen. Mentoring is cultureel verstandig: de vaak waargenomen overeenkomsten tussen mentoren en mentorleerlingen laat een duidelijk positief effect zien op de identificatie tussen beiden. Zij zijn in staat hun thuistaal te gebruiken om kennis over te brengen over de school en het onderwijssysteem, en om talige vaardigheden van leerlingen te bevorderen. Op deze manier wordt de transitie voor de leerlingen vergemakkelijkt.

In een verslag uit 2010 vergelijken Rivera et al. verschillende hoog presterende scholen in de Verenigde Staten met een hoog percentage meertalige leerlingen om te kijken welke factoren bijdragen aan een groter aantal hoog presterende leerlingen. De vergelijking liet zien dat de scholen het volgende gemeen hadden:

  1. Zij organiseerden veel sociale activiteiten;
  2. Daarnaast boden al deze scholen bijlessen aan aan leerlingen die achterliepen;
  3. Zij gebruikten de thuistalen van de leerlingen om uitleg te geven over bijvoorbeeld moeilijke concepten;
  4. Veel scholen gaven aan dat ouderbetrokkenheid iets was wat zij wilden verbeteren.
    (Rivera et al., 2010)

Zoals besproken in het voorgaande hoofdstuk over meertaligheid, kan lesgeven in zowel de thuistaal als de schooltaal er voor zorgen dat een leerling zich ontwikkelt op de best mogelijke manier met betrekking tot academische en cognitieve vaardigheden. Daarnaast reduceert het de waarschijnlijkheid van voortijdig schoolverlaten drastisch. Trammel (2016) definieert drie belangrijke factoren die hiervoor nodig zijn:

  1. De thuistaal wordt zo lang mogelijk gebruikt in het onderwijs om een maximum effect te hebben op de academische vaardigheden van de leerling;
  2. Waardering van de taalkundige/culturele achtergrond van de leerling wordt zo veel mogelijk aangemoedigd;
  3. Methoden en materialen worden beschikbaar gesteld in de thuistalen van de leerlingen.