Belemmeringen voor samenwerking

Creese (2010) en Bell en Baecher (2012) toonden aan dat samenwerking minder effectief was als docenten hun lessen niet standaard samen plannen, maar alleen als leerlingen het moeilijk hadden, op ad hoc basis.
Het onderzoek van Creese laat ook zien dat niet-taaldocenten zichzelf vaak zien als personen die lesgeven aan studenten zonder problemen, terwijl de taalleraar er is om de vluchtelingenstudenten te begeleiden. Hij wijst op het gevaar van deze houding, die we beschouwen als “valselijk alteritair” (vgl. Meunier, 2020), omdat het het partnerschap niet bevordert, maar eerder de verkokering van verschillende categorieën studenten versterkt.

Een andere moeilijkheid die door Creese wordt geïdentificeerd, zijn de aanpassingen in de vakinhoud die de taalleraar moet aanbrengen, hoewel deze niet noodzakelijkerwijs bekwaam is op deze aangepaste inhoud. Daarentegen hebben docenten van niet-talige vakken de neiging om het te onderwijzen vak niet aan te passen.

Tot slot is er door onderzoekers waargenomen gebrek aan tijd om lessen te plannen (Friend, 2008), of gebrek aan steun en begrip van het management (Theoharis & O’Tool, 2011). Volgens Hargreaves (1994) legt het schoolbestuur vaak een mechanistische en technische benadering op die de keuzevrijheid van leraren verstikt en ‘kunstmatige collegialiteit’ bevordert (p. 208). Leraren hebben ruimte en tijd nodig om zich uit te drukken, te analyseren en te communiceren (Letor, 2010). Het is daarom belangrijk om tijd vrij te maken voor ontmoetingen en uitwisselingen tussen collega’s.